Inleiding

In haar uitspraak van 18 oktober 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2796) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) – voor zover na te gaan – voor het eerst bestuurlijke boetes gematigd omdat een bestuursorgaan in strijd met het fair play-beginsel heeft gehandeld.

Boete wegens overtreding Wav

De casus. Bij besluit van 28 oktober 2014 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (minister) twee natuurlijke personen (appellanten) gezamenlijk een bestuurlijke boete van 24.000 euro opgelegd wegens het zonder werkvergunning tewerkstellen van vier vreemdelingen. Deze vreemdelingen voerden bouwwerkzaamheden uit in een pand dat in eigendom van appellanten was. Deze gedraging is op grond van artikel 2 lid 1 Wet arbeid vreemdelingen (Wav) verboden. De minister had appellanten als doelvermogen aangemerkt. Op grond van artikel 5:1 lid 3 Awb in samenhang met artikel 51 lid 3 Wetboek van Strafrecht wordt het doelvermogen gelijkgesteld met de rechtspersoon. Daarom is aan appellanten één bestuurlijke boete opgelegd.

Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit omdat volgens hen de minister ten onrechte is uitgegaan van een doelvermogen. De minister heeft het bezwaar gegrond verklaard en het besluit ingetrokken. Vervolgens heeft de minister bij besluiten van 4 augustus 2015 twee afzonderlijke boetes opgelegd aan appellanten. Per persoon bedroeg de boete 16.000 euro.

In beroep zijn de twee bestuurlijke boetes weer samengevoegd tot één boete. De rechtbank was van oordeel dat appellanten een gemeenschap in de zin van artikel 3:166 lid 1 BW vormden, waardoor slechts één boete opgelegd mocht worden. De rechtbank heeft, door zelf in de zaak te voorzien, één bestuurlijke boete van 16.000 euro opgelegd aan appellanten.

Strijd met fair play-beginsel

In hoger beroep bij de Afdeling betoogt de minister dat de rechtbank ten onrechte appellanten heeft aangemerkt als een gemeenschap. Appellanten voeren bij de Afdeling op hun beurt onder meer aan dat de boete gematigd moet worden.

De Afdeling oordeelt om te beginnen dat de Wav niet de mogelijkheid biedt om personen anders dan individueel te beboeten. De Afdeling overweegt daarover als volgt:

Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 9 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2952, biedt de Wav niet de mogelijkheid om personen anders dan individueel een boete op te leggen. Nu het pand het gezamenlijk eigendom van [appellanten sub 2] is, zijn de bouwwerkzaamheden ten behoeve van ieder van hen verricht, zodat zij ieder afzonderlijk als werkgever moeten worden aangemerkt en aldus kunnen worden beboet.

De twee afzonderlijke boetes van 16.000 euro herleven hierdoor als het ware. Volgens de Afdeling is er echter, gezien de wijze waarop de besluiten tot stand zijn gekomen, een matigingsgrond van toepassing. De Afdeling acht het abusievelijk aanmerken van appellanten als doelvermogen en het besluit na bezwaar intrekken om vervolgens twee afzonderlijke boetes op te leggen, in strijd met het fair play-beginsel. Daarom heeft de Afdeling de boetes met 50% gematigd. De Afdeling overweegt:

dat [appellanten sub 2] twee procedures tot boeteoplegging hebben moeten doorlopen. De minister had dit kunnen voorkomen door, alvorens tot boeteoplegging over te gaan, deugdelijk te onderzoeken of daadwerkelijk sprake was van een doelvermogen. Door zodanig onderzoek pas na het in de eerste procedure gemaakte bezwaar te verrichten en vervolgens [appellanten sub 2] met een nieuwe procedure tot boeteoplegging te belasten, heeft de minister in strijd gehandeld met het fair play-beginsel. Gelet hierop is een totale matiging van de aan [appellanten sub 2] opgelegde boetes tot € 8.000,00 elk, en daarmee met 50% ten opzichte van de in de besluiten van 24 december 2015 vastgestelde boetes, passend en geboden.

Het belang van deze uitspraak voor bestuurlijke boetezaken

Het fair play-beginsel houdt kort gezegd in dat bestuursorganen burgers correct moeten bejegenen. Toepassing van het fair play-beginsel komt in de rechtspraak niet vaak voor, ook niet in boetezaken. De onderhavige uitspraak is belangwekkend omdat de Afdeling, als wij het goed zien, voor het eerst een bestuurlijke boete heeft gematigd wegens strijd met het fair play-beginsel. Zoals bekend, moet de rechter de boete (en eventuele boetebeleidsregels) steeds zonder terughoudendheid aan het evenredigheidsbeginsel toetsen (artikel 3:4 lid 2 Awb). Deze uitspraak laat zien dat ook het relatief exotische fair play-beginsel bij die beoordeling kan worden betrokken. Dat geeft beboete (rechts)personen (nieuwe) munitie in handen om een bestuurlijke boete te bestrijden; een succesvol beroep op het fair play-beginsel kan immers tot matiging van de boete leiden. Het is interessant om te bezien hoe de toepassing van het fair play-beginsel in boetezaken zich in de toekomst verder ontwikkelt. Tegelijk moet niet uit het oog worden verloren dat de feiten in deze casus heel bijzonder zijn.