In een procedure kunnen partijen er om hen moverende redenen voor kiezen om nieuwe beroepsgronden, argumenten of nieuwe stukken in een laat stadium in te dienen. Uiteraard kan dit niet zonder meer. Maar wat als bijvoorbeeld in de procedure bij de rechtbank te laat stukken worden ingediend. Bestaat er dan nog een tweede kans in de hoger beroepsprocedure? Of is deze kans dan verkeken? Hierover gaat de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak (“Afdeling”) van 18 september 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1173).
Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen nieuwe beroepsgronden, nieuwe argumenten en nieuwe gegevens. Beroepsgronden zijn de redenen waarom een besluit zou moeten worden vernietigd; argumenten worden aangevoerd ter onderbouwing van beroepsgronden. Nieuwe beroepsgronden zijn niet meer mogelijk na het verstrijken van de beroepstermijn, of – als pro forma beroep is ingesteld – na het verstrijken van de extra termijn die gegund is om het beroep aan te vullen. Let op: als op een procedure de Crisis- en herstelwet (“Chw) van toepassing is, is pro forma beroep nooit mogelijk. De beroepsgronden moeten dan altijd binnen de beroepstermijn worden ingediend. Dit volgt uit art. 1.6 en 1.6a Chw. Nieuwe argumenten ter onderbouwing van al ingediende beroepsgronden kunnen altijd buiten de beroepstermijn worden aangevoerd, ook in procedures waarop de Chw van toepassing is (zie ABRvS 11 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ6838). Dit geldt ook voor het overleggen van nieuwe gegevens. De grens voor het nog kunnen aanvoeren van nieuwe argumenten en het indienen van nieuwe gegevens wordt bepaald door de goede procesorde. Als sprake is van strijd met de goede procesorde, worden nieuwe argumenten en nieuwe gegevens niet meer geaccepteerd. Dat is het geval, indien de argumenten en gegevens zodanig laat worden ingediend, dat andere partijen in de procedure worden belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor wordt belemmerd. Daarbij is ook van belang of de gegevens al bij de wederpartij bekend zijn. In dat geval hoeft de goede procesorde zich er niet tegen te verzetten dat stukken kort voor of op een zitting nog worden overgelegd. Zie ter illustratie ABRvS 15 juni 2005, JB 2005/311, ECLI:NL:CRVB:2005:AU2930.
In dit geval had appellante pas tijdens de zitting bij de rechtbank nieuwe stukken overgelegd. Dit is overigens ook in strijd met de regel dat uiterlijk tien dagen voor een zitting stukken kunnen worden ingediend (art. 8:58 Algemene wet bestuursrecht), maar jurisprudentie laat zien dat van deze regel kan worden afgeweken indien geen sprake is van strijd met de goede procesorde. De rechtbank liet de stukken buiten beschouwing omdat niet was gebleken dat appellante de stukken niet eerder had kunnen indienen en verweerder door het late indienen onvoldoende in de gelegenheid was om adequaat te reageren. Hierover klaagde appellante in hoger beroep bij de Afdeling. De Afdeling stelt ten eerste vast dat de rechtbank terecht de stukken buiten beschouwing heeft gelaten. Dit betekent echter niet dat de stukken geen enkele waarde meer hebben in het hoger beroep. De stukken – in het hoger beroep wel op tijd ingediend – kunnen, zo stelt de Afdeling vast, in die procedure gewoon meegenomen worden.
Dat betekent dat de Afdeling uitspraak doet op basis van stukken die de rechtbank niet in haar beoordeling hoefde te betrekken. Enerzijds is het voor appellante prettig dat de stukken niet ook bij de Afdeling buiten beschouwing blijven (ware het niet dat het hoger beroep niet slaagt en de stukken in zoverre dus geen meerwaarde hadden); anderzijds is het niet erg efficiënt dat de rechtbank niet ook op basis van deze stukken uitspraak heeft kunnen doen. Zouden, anders dan in deze procedure, de stukken immers wel geleid hebben tot een geslaagd beroep, dan was het efficiënter geweest als de rechtbank de stukken al had kunnen meenemen. Deze toch wat soepele lijn van de Afdeling lijkt niet geheel te rijmen met de taak van de Afdeling als hoger beroepsrechter. Immers, in een hoger beroepsprocedure bij de Afdeling staat de vraag centraal of de rechtbank op juiste gronden tot haar uitspraak is gekomen. In het licht daarvan kan het vreemd overkomen dat deze beoordeling door de Afdeling plaatsvindt op basis van stukken die de rechtbank niet bij de procedure heeft hoeven betrekken.
Dat een wederpartij de stukken pas tijdens de zitting voor het eerst ziet, hoeft ook lang niet altijd bezwaarlijk te zijn. De zitting kan immers ook even geschorst worden om verweerder de tijd te geven de stukken te bestuderen, indien dat – gelet op inhoud en omvang van de stukken mogelijk is. Ook kan partijen de gelegenheid worden geboden na de zitting nog schriftelijk op de stukken te reageren. Zeker als dat een hoger beroep kan voorkomen, zou dat een praktische aanpak van de rechtbank zijn. Uit de uitspraak blijkt niet of de rechtbank over deze praktische aanpak heeft nagedacht. De ervaring leert echter dat rechtbanken de laatste jaren veel meer oog dan voorheen hebben voor een aanpak die zou kunnen leiden tot definitieve beëindiging van het lopende geschil. Een aanpak die vanuit de praktijk kan worden onderschreven, waarbij er uiteraard wel voor gewaakt dient te worden dat het partijen niet zonder meer wordt toegestaan om de wederpartij ter zitting te overvallen met stukken die al geruime tijd bekend zijn.